Wat at een gemiddelde arbeidergezin rond 1806?
De warme maaltijd werd 's middags tussen 12.00 en 13.00 uur gegeten.
De warme maaltijd werd 's middags tussen 12.00 en 13.00 uur gegeten.
Het was dan veelal stampot of dikke groentesoep. In de stampot of soep werd al het voedzame gegooid waar een gezin de beschikking over had.
Dat betekende dat mensen op het platteland een rijker gevulde stampot hadden dan uit de stad. De mensen op het platteland hadden vaak een eigen tuintje waar ze groenten en kruiden verbouwden. De mensen in de stad moesten bijna alles kopen, en hadden dus niet veel groenten om te eten. In plaats van stampot of soep, aten ze brood en/of pannennkoeken.
Dat betekende dat mensen op het platteland een rijker gevulde stampot hadden dan uit de stad. De mensen op het platteland hadden vaak een eigen tuintje waar ze groenten en kruiden verbouwden. De mensen in de stad moesten bijna alles kopen, en hadden dus niet veel groenten om te eten. In plaats van stampot of soep, aten ze brood en/of pannennkoeken.
Wat schafte de pot!
De gemiddelde stampot bestond uit: een graansoort (zoals gort) of aardappelen, uien en bonen (bijvoorbeeld kapucijners) of erwten. De soep had eigelijk dezelfde ingredienten, als de stampot, alleen met meer water gekookt, en bij het opdienen werden zout, azijn en kleine stukjes brood toegevoegd. Er zat vaak geen vlees bij, als hij geluk had, kon er wat spek bij gegeten worden, maar zijn dierlijke vetten haalde hij groetendeels uit boter of melk. Rundvlees was alleen bestemd voor de (stedelijke) burgerij en andere welgestelden. De boeren gebruikten hun koeien om het land te bemesten of om de ploeg mee te trekken. Kippenvlees lag op bijna geen enkele bord, want de kippen waren belangrijk vanwege de eieren, niet voor de slacht. De eieren werde verkocht.
Bier voor iedereen.
Op tafel stond een forse aardewerken bierpul. Daar dronk vader uit. Moeder dronk uit een houten kom.
De kinderen dronken ook bier. Alleen de allerkleinsten kregen moeder -of koeienmelk. Water werd er niet gedronken.
Want drinkwater was schaars. Nog tot 1890 werd de bevolking op geroepen geen slachtafval in de waterputten te gooien, dit om epidemieen als cholera te voorkomen, door onhygienische watervoorziening.
Waarin werd er gekookt?
Het gemiddelde gezin had een grote ketel of kookpot. De ketel hing meestal boven een open vuur.
De gemiddelde stampot bestond uit: een graansoort (zoals gort) of aardappelen, uien en bonen (bijvoorbeeld kapucijners) of erwten. De soep had eigelijk dezelfde ingredienten, als de stampot, alleen met meer water gekookt, en bij het opdienen werden zout, azijn en kleine stukjes brood toegevoegd. Er zat vaak geen vlees bij, als hij geluk had, kon er wat spek bij gegeten worden, maar zijn dierlijke vetten haalde hij groetendeels uit boter of melk. Rundvlees was alleen bestemd voor de (stedelijke) burgerij en andere welgestelden. De boeren gebruikten hun koeien om het land te bemesten of om de ploeg mee te trekken. Kippenvlees lag op bijna geen enkele bord, want de kippen waren belangrijk vanwege de eieren, niet voor de slacht. De eieren werde verkocht.
Bier voor iedereen.
Op tafel stond een forse aardewerken bierpul. Daar dronk vader uit. Moeder dronk uit een houten kom.
De kinderen dronken ook bier. Alleen de allerkleinsten kregen moeder -of koeienmelk. Water werd er niet gedronken.
Want drinkwater was schaars. Nog tot 1890 werd de bevolking op geroepen geen slachtafval in de waterputten te gooien, dit om epidemieen als cholera te voorkomen, door onhygienische watervoorziening.
Waarin werd er gekookt?
Het gemiddelde gezin had een grote ketel of kookpot. De ketel hing meestal boven een open vuur.
Vanaf 1850 kwam daarin verandering door de uitvinding van het fornuis. Dat begon direct aan een snelle opmars in huishoudens van familie in alle rangen en standen. Er konden toen veel meer pannen tegelijk gebruik worden.
In arme gezinnen werd alleen met een lepel gegeten. En dat zelfs niet altijd. Vaak werd alleen met een stukje roggebrood stampot of soep uit de ketel gelepeld. In burger- en andere elitegezinnen hadden de gezinsleden een eigen mes en lepel. De vork was nog in opkomst.
Er stond soep, stampot en/of aardappelen op tafel. Als er weinig groenten voorhanden waren werd er gekozen voor aardappelen.
Die werden meestal gegeten uit een aardewerken schaal. Graan werd er in de 19de eeuw steeds meer verdrongen door aardappelen.
Dat kwam vaak door de mislukte graanoogsten. De snelle opkomst van de aardappelen bespoedigde de acceptatie van de vork. Want het bleek lastig om de hete aardappelen met je vingers of lepel op te pakken en naar je mond te brengen.
Dagelijks leven 1850: Moeder en kind bij een potkachel.
Links naast de moeder een rieten wiegje.
Op de achtergrond een grote, ouderwetse schouw met Delfts blauwe tegeltjes en kariatiden.
Links naast de moeder een rieten wiegje.
Op de achtergrond een grote, ouderwetse schouw met Delfts blauwe tegeltjes en kariatiden.