In de 16e en 17e eeuw waren de bedsteden te kort om in te liggen. Liggen werd met de dood geassocieerd en men sliep half zittend, half liggend tegen een stapel kussens in de bedstede. Onder de bedstede bedoeld voor twee volwassenen, waren vaak laden of "rolkoetsen" gemonteerd waar een of twee "ondergeschoven kinderen" konden slapen. Die uitdrukking is in de taal blijven voortbestaan en gelet op de betekenis werd het meestal niet als prettig ervaren om zo te moeten slapen.
In de bedstedes sliepen hele gezinnen, dicht tegen elkaar aan, de deur werd 's nachts niet afgesloten, maar op een kier gezet. Een voordeel was wel dat een bedstede in de winter, doordat het een vrij kleine ruimte was (de kast was niet groter dan het bed zelf), door de lichaamswarmte van de slapers makkelijk opgewarmd kon worden. Hierdoor hoefde er niet gestookt te worden om toch redelijk geriefelijk te kunnen slapen. Bedsteden werden tot in de 19e eeuw veel gebruikt, vooral op het platteland in boerderijen.
De bedstee werd dan ook wel een "'t vairkant" genoemd. Met een lichter boven het bed kon de ontwaakte slaper zich overeind trekken. In de huiskamer waren doorgaans twee bedsteden gesitueerd: 't bovenste en onderste ber. De deuren ervoor waren overdag gesloten. Bij arme mensen sliepen de kinderen in een "krubbe", een bak boven het voeteneind. Geslapen werd op stro, met daarover een blauwlinnen laken. Beter gesitueerden hadden een veren onderbed.
In de bedstedes sliepen hele gezinnen, dicht tegen elkaar aan, de deur werd 's nachts niet afgesloten, maar op een kier gezet. Een voordeel was wel dat een bedstede in de winter, doordat het een vrij kleine ruimte was (de kast was niet groter dan het bed zelf), door de lichaamswarmte van de slapers makkelijk opgewarmd kon worden. Hierdoor hoefde er niet gestookt te worden om toch redelijk geriefelijk te kunnen slapen. Bedsteden werden tot in de 19e eeuw veel gebruikt, vooral op het platteland in boerderijen.
De bedstee werd dan ook wel een "'t vairkant" genoemd. Met een lichter boven het bed kon de ontwaakte slaper zich overeind trekken. In de huiskamer waren doorgaans twee bedsteden gesitueerd: 't bovenste en onderste ber. De deuren ervoor waren overdag gesloten. Bij arme mensen sliepen de kinderen in een "krubbe", een bak boven het voeteneind. Geslapen werd op stro, met daarover een blauwlinnen laken. Beter gesitueerden hadden een veren onderbed.
Als bedekking diende ook een veren dekbed. Deze maakten later plaats voor een matras en respectievelijk dekens.
Voor extra warmte werd 's winters een in het haardvuur verwarmde kei in bed gelegd.