Het Uitland was een stuk buitendijks kwelderland ten zuid- westen van Vierhuizen, gelegen achter de Panserpolder bij ZoutKamp. In 1626 was het nog 110 jukken groot, doch bij de inpolderring van de Lauwerszee in 1969 was het, op een klein gedeelte na, weggespoeld.
Bij enkele mensen zal de zeeman van het Uitland nog bekend zijn. Vooral in de omgeving van Zoutkamp en Vierhuizen. Het is al lang geleden, dat hij leefde, in elk geval moet het Uitland toen nog bestaan hebben. Voor de zeeman was het bij stormweer een gevaarlijke hoek, voor de strandjutters een trekpleister, die hen met onweerstaanbare kracht naar zich toe trok.
Ook de Lauwerszee, oorspronkelijk de brede mond van de Hunze en de Lauwers, heeft niet altijd de oppervlakte gehad, die ze thans heeft. Als men bij Zoutkamp op de dijk staat, is de Friese kust aan de overzijde een gezicht ver van de Groninger verwijderd, doch volgens de overlevering moet er een tijd geweest zijn, dat men droog kon oversteken, door midden in de geul, die beide delen scheidde, een paardenschedel te leggen.
Ook moeten er in het Lauwerszee gebied tenminste twee plaatsen hebben gelegen, namelijk Ezonstad en Maddenze.
Omstreeks 1560 betaalden een aantal huizen nog dekenlammerengeld en plakschot aan de heer van Ulrum. Zelf bezat deze er nog 30 jukken land, ook andere particuliere personen hadden er landerijen in bezit. Het Oldenklooster in de Marne was eigenaresse van meer dan 80 jukken. Na 1594, toen Stad en Lande deel gingen uitmaken van de Unie der Verenigde Nederlanden, werden ze door de provincie in beheer genomen, nadien staan ze als provincieland bekend. Dat het geen veilig bezit was, blijkt uit een proces, dat in 1670 werd gevoerd, over het bedrag van de verpondingen (grondbelasting), die van dit land betaald moesten worden en over de beklemhuur die er op lag. In 1670 werd dit grondstuk nog steeds geschat op een grootte van 80 juk, indien bij meting echter bleek, dat door afslag de oppervlakte kleiner was geworden, dan zou de aanslag in de verponding naar evenredigheid worden verminderd.
In het midden van de achttiende eeuw, dus rond 1750, liep er van uit de weg van Ulrum naar Vierhuizen nog een zijweg over Beusum en Midhalm naar het Uitland. Deze weg werd in die tijd nog als schouwplichtig beschouwd. Er wordt echter in het geschrift, dat deze bijzonderheden mededeelt, bij vermeld, dat van het land het overige grootste gedeelte is weggespoeld, evenals het grootste deel van de toegangsweg. Doch er wordt aan toegevoegd, dat het zelve ook kan weerkomen, gelijk ten noorden Vierhuizen hem reeds vertoond.
In ditzelfde register van de schouwbare objecten in de Schepperij van Vierhuizen komen reeds de namen voor, die in deze omgeving steeds een bekende klank hebben gehad.
Het zijn: Lippe Sikkes, zoon van Sikke Melis, Helprig Claassen, Ryke Rypkes, Lueje Rennes, Geert Melis, Jakobus Berghuis, Jan Rypkes, Lueje Aises, Jakob Rypkes. Het blijkt wel, dat in het midden van de achttiende eeuw het Uitland nog een aanzienlijke oppervlakte had, doch dat een nog groter gedeelte al is weggeslagen, zoals overigens ook blijkt uit de Statenresolutie van 25 februari 1670, genomen in verband met het bovengenoemd proces, waarin de Gedeputeerde Staten als beheerders van het provincieland partij waren geweest.
De Kerstvloed van 1717 zal aan de afbrokkeling van het Uitland het zijne wel hebben bijgedragen. De sterke afslag, die tenslotte het Uitland weer tot zee heeft gemaakt, heeft ook de daaraan grenzende Panserpolder niet onberoerd gelaten.
Bij enkele mensen zal de zeeman van het Uitland nog bekend zijn. Vooral in de omgeving van Zoutkamp en Vierhuizen. Het is al lang geleden, dat hij leefde, in elk geval moet het Uitland toen nog bestaan hebben. Voor de zeeman was het bij stormweer een gevaarlijke hoek, voor de strandjutters een trekpleister, die hen met onweerstaanbare kracht naar zich toe trok.
Eens moet daar weer een schip vergaan zijn. De strandjutters haastten zich naar de onheilsplek, om zoveel mogelijk van de rijke lading ten eigen bate te bergen. Naar de in nood verkerende schepelingen zagen zij niet om, en geen enkele daarvan bracht er het leven af. Doch één van hun gekleed in een oliejas, met een zuidwester op het hoofd, moest zich af en toe, wanneer bij nacht en ontij het zeewater hoog tegen de dijk wordt opgejaagd, nog vertonen. Hij roept dan om hulp en redding, die de strandjutters, in hun haast en begeerlijkheid, vergeten hadden hem te brengen. Zo is dus de naam van het Uitland nog in de overlevering blijven hangen.
Wat was het Uitland?
Vroeger was het een gedeelte van de Lauwerszee ten westen van de Panserpolder. Nog vroeger is het land geweest, aan resten paalwerk was dat nog te zien en onder het slijk moesten zich nog in turf opgezette waterputten bevinden.
Wat was het Uitland?
Vroeger was het een gedeelte van de Lauwerszee ten westen van de Panserpolder. Nog vroeger is het land geweest, aan resten paalwerk was dat nog te zien en onder het slijk moesten zich nog in turf opgezette waterputten bevinden.
Er moet dus een tijd geweest zijn, dat er in ditzelfde gebied mensen gewoond hebben. De zee kwam en maakt dit bewoonde gebied, tot verdronken land, een begrip, dat verloren dreigde te zullen gaan, maar waarmee wij na de verschrikkelijke februarivloed, die het zuidwesten van ons vaderland teisterde, weer meer vertrouwd zijn geraakt.
Aan onze kust, op het Wad, bevindt zich veel verdronken land!
Ook de Lauwerszee, oorspronkelijk de brede mond van de Hunze en de Lauwers, heeft niet altijd de oppervlakte gehad, die ze thans heeft. Als men bij Zoutkamp op de dijk staat, is de Friese kust aan de overzijde een gezicht ver van de Groninger verwijderd, doch volgens de overlevering moet er een tijd geweest zijn, dat men droog kon oversteken, door midden in de geul, die beide delen scheidde, een paardenschedel te leggen.
Ook moeten er in het Lauwerszee gebied tenminste twee plaatsen hebben gelegen, namelijk Ezonstad en Maddenze.
Voor het bestaan van de laatste plaats, Maddenze, kunnen verschillende bewijzen worden aangevoerd. Er bestaat een oude lijst van kerspels, vermoedelijk al uit de vijftiende eeuw, waarop alle kerkdorpen in de proosdij van Leens genoemd worden. Onder deze dorpen komen ook voor Maddenze of Maddens. Volgens de lijst moet dit dorp gelegen hebben achter de kerspels Niekerk, Vliedorp en Vierhuizen, het zal dus hebben moeten liggen ergens in de Lauwerzee en wel in het Uitland. Van ditzelfde Uitland is nog wel meer bekend, ook uit veel latere tijd.
Omstreeks 1560 betaalden een aantal huizen nog dekenlammerengeld en plakschot aan de heer van Ulrum. Zelf bezat deze er nog 30 jukken land, ook andere particuliere personen hadden er landerijen in bezit. Het Oldenklooster in de Marne was eigenaresse van meer dan 80 jukken. Na 1594, toen Stad en Lande deel gingen uitmaken van de Unie der Verenigde Nederlanden, werden ze door de provincie in beheer genomen, nadien staan ze als provincieland bekend. Dat het geen veilig bezit was, blijkt uit een proces, dat in 1670 werd gevoerd, over het bedrag van de verpondingen (grondbelasting), die van dit land betaald moesten worden en over de beklemhuur die er op lag. In 1670 werd dit grondstuk nog steeds geschat op een grootte van 80 juk, indien bij meting echter bleek, dat door afslag de oppervlakte kleiner was geworden, dan zou de aanslag in de verponding naar evenredigheid worden verminderd.
In het midden van de achttiende eeuw, dus rond 1750, liep er van uit de weg van Ulrum naar Vierhuizen nog een zijweg over Beusum en Midhalm naar het Uitland. Deze weg werd in die tijd nog als schouwplichtig beschouwd. Er wordt echter in het geschrift, dat deze bijzonderheden mededeelt, bij vermeld, dat van het land het overige grootste gedeelte is weggespoeld, evenals het grootste deel van de toegangsweg. Doch er wordt aan toegevoegd, dat het zelve ook kan weerkomen, gelijk ten noorden Vierhuizen hem reeds vertoond.
In ditzelfde register van de schouwbare objecten in de Schepperij van Vierhuizen komen reeds de namen voor, die in deze omgeving steeds een bekende klank hebben gehad.
Het zijn: Lippe Sikkes, zoon van Sikke Melis, Helprig Claassen, Ryke Rypkes, Lueje Rennes, Geert Melis, Jakobus Berghuis, Jan Rypkes, Lueje Aises, Jakob Rypkes. Het blijkt wel, dat in het midden van de achttiende eeuw het Uitland nog een aanzienlijke oppervlakte had, doch dat een nog groter gedeelte al is weggeslagen, zoals overigens ook blijkt uit de Statenresolutie van 25 februari 1670, genomen in verband met het bovengenoemd proces, waarin de Gedeputeerde Staten als beheerders van het provincieland partij waren geweest.
De Kerstvloed van 1717 zal aan de afbrokkeling van het Uitland het zijne wel hebben bijgedragen. De sterke afslag, die tenslotte het Uitland weer tot zee heeft gemaakt, heeft ook de daaraan grenzende Panserpolder niet onberoerd gelaten.
Deze polder, die aan de zeekant thans ongeveer de vorm van een onregelmatige cirkelboog vertoont, had vroeger volgens oude kaarten, een meer driehoekige vorm, ook is hij kleiner geworden. Van het dorp Maddenze, dat in het Uitland lag, is weinig bekend. Zoals het in de regel gebeurde, zullen de stenen van de woningen - voor zover ze van steen waren - wel zijn weggehaald, om ze verder binnenwaarts opnieuw te gebruiken. Zo moet bijvoorbeeld de afbraak van de stompe toren van Maddenze, te Vierhuizen verwerkt zijn bij de bouw van een nieuwe toren aldaar.