Hieronder
het indrukwekkende verhaal vastgelegd in februari 1941 van de heer T. Zijlstra
(75jaar) te Ulrum, geboren 28 augustus 1865 te Engwierum. Zijn ouders waren van
Engwierum naar hier vertrokken, om bij het indijken van de Westpolder
behulpzaam te zijn. Na het inpolderen zijn ze er gebleven. Als 11-jarige jongen
uit een arbeidersgezin in de Westpolder maakte hij die bange nacht mee. Zijn
belevenissen zijn vastgelegd.
Geweldige
storm en hoge vloed in de avond van dinsdag 30 januari 1877, zodat de peilschaal
te Zoutkamp 3.90 meters boven volzee (boven gewoon hoogwater) aanwees. Van de Panserpolder en Westpolder werden de
dijken grotendeels vernield, waardoor in de laatste polder 14 mensen en de
meeste schapen en varkens verdronken, terwijl enige huizen wegspoelden en
andere erg beschadigden".
“Vier en zestig jaar geleden. Ik was een jongen van elf
en kwam 's namiddags met mijn jongeren broer Paulus uit school, het was
stormweer! Er waaide een flinke wind uit het zuidwesten. Mijn ouders woonden in
de polder, in een huisje van burgemeester Lammert Helprigs Dijkhuis, het huisje
stond schuin tegenover de boerderij van burgemeester, de Manneplaats, zo
genoemd, omdat het een mandeelige boerderij is, burgemeester woonde zelf te
Ulrum. Op de Manneplaats was een zetboer, een zekere Bertus Veldman. Mijn broer
en ik besloten langs de dijk te lopen. Het water stond al aan den voet van de dijk!
We wilden op avontuur uit kwajongens hè zien, of er ook dit of dat aanspoelde.
Een paar weken te voren waren er elf Noorse balken aangedreven, balken van tien
en elf meter. Ze werden over de dijk gehaald. Bleven voorlopig liggen en werden
later gebruikt voor het leggen van een brug over de bermsloot. Deze was zeer
wijd, men had daar grond weg gegraven voor de dijk. Broer en ik vonden niets
dan water, allemaal water.... en we zijn toen maar naar huis gegaan.”
Naast ons woonde Jan Jacobs Hoekstra met zijn vrouw
Geertje Dijkstra en twee kinderen: een jongentje Jacob Sijbrand van drie en een
meisje Tetje van twee jaar. Ze hadden net een logé, een meisje van dertien
jaar, Martha Reiding, dochter van Nanne Reiding. Haar ouders waren boer geweest
te Engwierum, waar mijn ouders en onze buurman Hoekstra ook vandaan kwamen. Bij
het indijken van de Westpolder waren ze allen hier gekomen om te werken en ze
zijn hier blijven hangen. Martha sliep bij Hoekstra. Bij ons kon dat niet best,
wij hadden grotere huishouding. Toen de storm 's avonds al erger werd, moest
Martha maar bij ons wezen, omdat ze toch niet naar bed kon gaan. We zaten met
elkaar in de kamer. Luisterden angstig naar de geweldige storm! Het zal zowat
tegen half twaalf geweest zijn, toen Martha even naar buiten ging kijken. Toen
ze weer binnen kwam, zei ze tegen vader: „Klaas!
Wat regent het! Al het land staat onder water!" Net had ze dit gezegd,
daar werd op het glas geklopt. Onze overbuurman. Hij riep: „Weet je het? De dijk is door!". Hij vertelde het ook aan Jan
Hoekstra.
Door de polder loopt een weg en tussen de boerderijen
aan die weg liggen telkens pompen onder de weg door. Bij ons huisje was ook
zoon pomp. De pompen konden er niet aan lopen. Zo kwam het, dat een gedeelte
van den polder blank stond, terwijl het aan onze kant nog droog was. Martha
ging nu vlug naar Hoekstra, om zich klaar te maken. We moesten misschien wel
vluchten! Jan Hoekstra kwam bij ons in de kamer en vroeg vader: „Hoe moet het nou Klaas?" Vader
zei: „Maar gauw naar de plaats
(boerderij) om een wagen!" Hoekstra naar de Manneplaats! Een wagen
werd klaar gezet. Toen ze de paarden er voor spanden, stonden ze al tot de
knieën in het water. Zo konden ze den wagen toch niet gebruiken. Niks waard!
Veldman — zetboer — bracht de paarden weer op stal! Hoekstra naar huis! Wilde
vrouw en kinderen en Martha naar de Manneplaats brengen! De weg stond toen al
blank, maar Hoekstra kwam er door! Hij riep nog even bij ons voor het raam, of
wij al weg waren. Hij dacht van wel, omdat bij ons alles duister was. Maar wij
zaten op de zolder en hebben Hoekstra niet gehoord. Toen wij op zolder gingen,
stond onze lamp nog brandende op tafel. Later was de lamp uit.
Vader zei: „Tafel
is al omgekanteld!". Hoekstra, zo vertelde hij ons later, vond zijn
vrouw en Martha in de deur staan, elk met een kind op den arm. „Wij moeten weg!" riep hij. „Klaas Zijlstra is ook al weg!". Ze
verlieten hun huisje Hoekstra nam hun zoontje Jacob op den arm. Veldman op de
Manneplaats heeft ze nog gezien, zowat 50 M. van het hek van de boerderij. Hij
zei tegen zijn vrouw: „Wij brengen de
kinderen op zolder en dan zal ik Jan Hoekstra even helpen. Ze zijn dicht bij".
Toen Veldman buiten kwam, waren ze nergens meer te zien. Verdwenen, weg!
Vermoedelijk met de sterke stroom om de boerderij weggespoeld later vonden we
op het land een hoge schoen, de veter was los. Een schoen van Martha. Ze had
zeker geen tijd gehad de veter vast te maken. Vrouw Hoekstra, Martha en de twee
kinderen verdronken. Alleen Hoekstra redde zijn leven. Hij zag een lange balk
drijven. Daar kwam hij mee aan de dijk. Toen meende hij, dat hij zijn jongetje
Jacob nog onder den arm had, maar het was een plankje. Later vonden Hoekstra en
ik het lijkje. Hoekstra kuste het hij was alles kwijt! Nou, wij zaten dan met elkaar
op zolder, vader had de ladder omhoog getrokken. Voor en na liet hij die naar
beneden glijden, om te peilen, of het water ook zakte. „Als het water zakt” zei vader, „moeten
we dadelijk weg, want de komende vloed wordt nog hoger!". We zaten
daar wel gevaarlijk! Ons huisje werd zwakker en zwakker. De voormuur, waar de
ramen in zaten, was al ingestort, de gangmuur net zo. De zolder begon dus te
hangen vader had de pannen van het dak gegooid, het huisje vatte dan niet
zoveel wind. En ook, als de zolder eens begon te drijven, was alles niet zo
zwaar, hè. Benauwde ogenblikken daar op zolder! Daar zagen we opeens een schip!
Tussen ons huisje en dat bij de boerderij van Louwes! Een schip van 'n 50 of 60
ton, denk ik. Er stond een man aan het roer. Het witte zeil wapperde in den
wind! Het schip bleef liggen bij de boerderij van H. J. Louwes. Toen het water
zakte, zeilde het schip weer weg. Bij het gat in den dijk bleef het vast
zitten. Vader zei: „Het Water wordt al
weer hoger! Wij moeten er vandoor!" Toen naar beneden, dan naar de
Manneplaats. Vader en moeder ieder met 'n kind op den arm. Twee kinderen
hielden vader vast, ik hield moeder vast. Vader had een hooivorkje en ik een
„krabber", om door het water naar de weg te polsen Wij kwamen gelukkig op
de Manneplaats! Daar stond nog niet zoveel water. De bodem was daar hoger. De
bedden waren nog droog, maar de kabinetsladen stonden vol water. Wij kregen
allemaal droge kleren aan. De kinderen werden op bed gelegd; Veldman en Vrouw,
vader en moeder bleven natuurlijk op. Het was intussen al een beetje licht
geworden. Op den Middeldijk zagen we mensen. Ze probeerden met boten bij ons te
komen. Die boten hadden ze van Zoutkamp gehaald. Ook met paard en wagen werd
het geprobeerd, het gaf echter niets! De vloed kwam weer opzetten en het waaide!!!
De boten konden ze niet in de wind vooruit krijgen, paard en wagens dreven
ieder keer uit elkaar. Eindelijk gelukte het toch met een boot bij ons te
komen. Een boot van Zoutkamp met zes man aan boord! Maar, wij konden er
allemaal niet in.. Er werd besloten dat vader en ik elk op 'n paard door het
water zouden gaan, de anderen konden dan in de boot. Vader ging buiten om naar de
stal, ik binnen door. Toen ik bij de staldeur kwam, zat deze vast. Een hoop
paardenmest was er tegen aan gedreven. Ik weer terug. Toen ik weer „boven"
was (in de huiskamer der boerderij), durfde ik niet meer naar achteren. Op
Manneplaats kon ik ook niet blijven!.... Ik de boot achterna! Deze was zowat
bij de grintweg. Maar zij konden mij niet meer opnemen de boot werd dan te vol!
Ik riep: „Als ik mij er maar aan mag
vasthouden! Dan red ik mij wel!" Ik kwam nu bij de boot, en gelukkig,
ze trokken mij der in! Om den hoek van de boerderij zag ik vader te paard. Hij
moest zien, waar ik bleef. Toen wenkte ze, dat ik bij hen in de boot was. In
orde. Vader te paard verder. Maar, der waren geen bakens natuurlijk. Al gauw
zat hij met het paard in een sloot het paard, zo vertelde vader later, stak
voor en na den kop onder water, of het den grond nog kon ruiken. Maar, daar
stond het water veel te hoog voor. Toch kwam hij, net als wij, behouden aan
land! Wij waren gered! In het huisje bij Louwes woonde Sybe Klopstra met zijn
vrouw Hindrikje Tilstra en twee kinderen: Roel, tien jaar en Willemke, negen
jaar. Allen verdronken. Klopstra vonden ze op zolder, zijn handen tussen de
spanten geklemd. Ook woonde er een arbeider Voltmers met vier kinderen: Aafke,
vier jaar, Geert, drie jaar, Ysbrand, 22 maand, Eitje, 16 dagen. Allen
verdronken. Op de boerderij van den heer Mansholt stonden de paarden klaar voor
de wagen. Mansholt had in de gracht een peilschaal, kon precies zien, hoeveel
het lijden kon. Eindelijk klom de familie op de wagen. Al heel gauw vloog de
disselboom los. Schaapvent ,(de jongste knecht), maakte nu vlug alles los,
spande de paarden af. De familie Mansholt kwam lopende bij de boerderij van de
heer Loots! Schaapvent kroop met de hond in de paardenreep. Allen bleven
gelukkig gespaard. Aldus vertelde de heer Zijlstra. Met bewonderenswaardige
helderheid van geest werd alles eenvoudig en kalm verteld. Voor en na een sober
handgebaar, ter verduidelijking. Een verschrikkelijke watervloed! Veertien mensen
verdronken. Dertien werden in een gezamenlijk graf op het kerkhof te Vierhuizen
op een en dezelfden dag begraven. Martha Reiding werd te Houwerzijl ter aarde
besteld. Op het graf te Vierhuizen stond voor een twaalftal jaren nog een
houten paaltje, waarop geschilderd: „Geertje Dijkstra, oud 32 jaar. vrouw van
J. J. Hoekstra, met twee kinderen Jacob en Tetje, oud 3 en 2 jaar, overleden 30
januari 1877". Het Bestuur van de Westpolder plaatste in 1931 op het
gezamenlijk graf te Vierhuizen een eenvoudig monument, waar op de woorden: „Ter
Gedachtenis aan de 13 slachtoffers van de overstrooming van den Westpolder op
30 januari 1877". Een nobele daad van het Bestuur. De doorbraak en de
overstroming brachten de ingelanden belangrijke schade. Enkelen van hen
geraakten er zelfs door in financiële moeilijkheden. De dijk werd onder leiding
van den heer J. van den Berg hersteld. De plaatsen, waar de dijk doorbrak, zijn
nog duidelijk te herkennen: achter de boerderij van den heer Louwes, in de
buurt van de grote eendenkooi. De herstelkosten bedroegen f 118.872.20.