Sprot
De sprot (Sprattus sprattus), uit de familie der haringen, is een zogenaamde pelagische scholenvis, die zich voedt met planktonkreeftjes, viseieren en dergelijke. Ze zijn op een leeftijd van twee jaar bij een lengte van 13 centimeter geslachtsrijp. De maximale lengte na 6 jaar is 16,5 centimeter. De sprot paait van januari tot juli, vooral op een diepte van 10 tot 20 meter. Het aantal eieren varieert van 6.000-10.000 per vrouwelijk exemplaar.
De sprot (Sprattus sprattus), uit de familie der haringen, is een zogenaamde pelagische scholenvis, die zich voedt met planktonkreeftjes, viseieren en dergelijke. Ze zijn op een leeftijd van twee jaar bij een lengte van 13 centimeter geslachtsrijp. De maximale lengte na 6 jaar is 16,5 centimeter. De sprot paait van januari tot juli, vooral op een diepte van 10 tot 20 meter. Het aantal eieren varieert van 6.000-10.000 per vrouwelijk exemplaar.
De ontwikkeling duurt circa 7 dagen. De pas geboren larven, die 4 millimeter groot zijn, lijken op die van haring.
Als eenjarige vissen zijn ze dan circa 10 centimeter lang. Deze vissoort wordt ook wel sardijn of sardien genoemd.
Vangstgebieden
Behalve bij Denemarken wordt sprot in grote aantallen gevangen aan de kusten van Rusland (Oostzee) en Noorwegen. Ook in de Lauwerszee en de Waddenzee werd in vroegere jaren door vissers uit Zoutkamp in de herfst (eind oktober tot en met eind december) op sprot gevist. Als de winter inviel, was het gebeurd met de sprotvisserij. De plaatsen in de Lauwerszee of de Waddenzee waar veel op de sardien gevist werd, waren het Vaarwater naar Oostmahorn, maar ook wel noordelijk daarvan in de Zoutkamperlaag en meerdere diepe zeegeulen in de Waddenzee.
Wijze van vissen
De vissersschepen lagen bij het vissen verankerd aan een groot anker (kuilanker) zogenaamd op stroom. Er werd zowel bij afgaand als bij opgaand water gevist. Bij stabiele ligging werden aan weerszijden van het vissersschip in diep water sardienkuilen (netten) neergelaten. De voorkant van de sardienkuil was een groot vierkant van minimaal 5 bij 5 en maximaal 7 bij 7 meter. De lengte van de kuil varieerde van 25 tot 35 meter en eindigde in een staart, die vast- en losgeknoopt kon worden. Ook de maaswijdte van de kuil was over de gehele lengte niet gelijk, van voren naar achteren werd deze steeds kleiner. Deze uitvoering moest voorkomen, dat de sprot bij het in de kuil zwemmen met z’n lichaam direct al in te nauwe mazen bleef steken. Tijdens het vissen lagen veel vissersschepen met enige tussenruimte zij aan zij op rij, in passieve afwachting. Het streven van alle vissers was er uiteraard op gericht de kuil zoveel en zo snel mogelijk met sprot gevuld te krijgen. Dat was echter gemakkelijker gezegd dan gedaan, men kon er als visser weinig aan af- of toedoen. Het was namelijk onvoorspelbaar langs welke 'weg' de scholen sprot zich in het water voortbewogen.
Aan wal
De gevangen sprot (lengte 10-15 centimeter) werd geveild op de voormalige visafslag in Zoutkamp. Het merendeel van de geveilde vangsten werd in houten vaten ingezonden en voor de tweede wereldoorlog vanaf het spoorwegstation te Zoutkamp geëxporteerd naar Oost-Europese landen, onder andere Tsjechoslowakije.
Vangstgebieden
Behalve bij Denemarken wordt sprot in grote aantallen gevangen aan de kusten van Rusland (Oostzee) en Noorwegen. Ook in de Lauwerszee en de Waddenzee werd in vroegere jaren door vissers uit Zoutkamp in de herfst (eind oktober tot en met eind december) op sprot gevist. Als de winter inviel, was het gebeurd met de sprotvisserij. De plaatsen in de Lauwerszee of de Waddenzee waar veel op de sardien gevist werd, waren het Vaarwater naar Oostmahorn, maar ook wel noordelijk daarvan in de Zoutkamperlaag en meerdere diepe zeegeulen in de Waddenzee.
Wijze van vissen
De vissersschepen lagen bij het vissen verankerd aan een groot anker (kuilanker) zogenaamd op stroom. Er werd zowel bij afgaand als bij opgaand water gevist. Bij stabiele ligging werden aan weerszijden van het vissersschip in diep water sardienkuilen (netten) neergelaten. De voorkant van de sardienkuil was een groot vierkant van minimaal 5 bij 5 en maximaal 7 bij 7 meter. De lengte van de kuil varieerde van 25 tot 35 meter en eindigde in een staart, die vast- en losgeknoopt kon worden. Ook de maaswijdte van de kuil was over de gehele lengte niet gelijk, van voren naar achteren werd deze steeds kleiner. Deze uitvoering moest voorkomen, dat de sprot bij het in de kuil zwemmen met z’n lichaam direct al in te nauwe mazen bleef steken. Tijdens het vissen lagen veel vissersschepen met enige tussenruimte zij aan zij op rij, in passieve afwachting. Het streven van alle vissers was er uiteraard op gericht de kuil zoveel en zo snel mogelijk met sprot gevuld te krijgen. Dat was echter gemakkelijker gezegd dan gedaan, men kon er als visser weinig aan af- of toedoen. Het was namelijk onvoorspelbaar langs welke 'weg' de scholen sprot zich in het water voortbewogen.
Het was dus ook zonder meer afwachten geblazen. En kon het gebeuren dat de ene visser het geluk van de dag had en met rijke vangst huiswaarts voer, terwijl de naastliggende buurman geen enkel visje te zien kreeg. Vissen op sprot was dan ook een onwillekeurige en ongewisse bezigheid. Om de tijd gedurende de wachtperioden aan boord te doden, deed men vaak een dutje. Ook werd er zo af en toe wel eens een maaltje verse sprot gebakken. Het lichten van de kuil vond plaats bij het zwakker worden van de eb- of vloedstroom, dit circa een uur voor de kentering (wisseling tussen eb en vloed). De vangsten varieerden van 0 tot 5.000 kilogram per tij.
De vangst was hoofdzakelijk gericht op een tot tweejarige vissen.
Aan wal
De gevangen sprot (lengte 10-15 centimeter) werd geveild op de voormalige visafslag in Zoutkamp. Het merendeel van de geveilde vangsten werd in houten vaten ingezonden en voor de tweede wereldoorlog vanaf het spoorwegstation te Zoutkamp geëxporteerd naar Oost-Europese landen, onder andere Tsjechoslowakije.
Een kleiner deel werd gerookt voor binnenlands gebruik.
Een fragment van de haven van Zoutkamp in 1942. Zo te zien een drukte van jewelste. Een groot aantal vissersschepen ligt aangemeerd voor de ingang van de oude visafslag. Op de voorgrond de ZK 103. In het ruim van het schip een rijke vangst sprot met een voor die tijd exorbitant hoge besomming, namelijk 2769 gulden. Deze sprot werd gevangen in de Spruit (zeegeul in de Waddenzee, tussen Hornhuizen en Pieterburen). De personen aan boord, Johannes Kerkstra; staande op de kade, Gerrit de Vries; lopend op de kade, Hendrikes Schoenmaker; knielend bij een partij sprot, Enne Benes (mijn vader); allen woonachtig in Zoutkamp.