De haven van Zoutkamp heeft door de jaren heen perioden gekend van grote bloei maar ook van grote economische neergang. Tussen 1918 en 1930 had de haven een bloeiperiode. Voor 1920 werd vanuit Zoutkamp vooral gevist in de Lauwerszee en de Waddenzee.
In 1919 werd door de N.V. Eerste
Zoutkamp lag dicht bij de rijke visgronden daarom brachten ook vissers uit Urk, Terschelling enz. hun vangst daar aan land. De trawlers zagen doorgaans kans om de andere dag hun vangst in Zoutkamp aan land te brengen. Omdat in 1922 de spoorlijn Zoutkamp - Winsum in gebruik werd gesteld, werd de economische bedrijvigheid nog groter.
Via de spoorlijn werden niet alleen vis en visproducten afgevoerd. In 1928 werd geschat dat hierlangs 3500 ton kolen werden aangevoerd voor het stoken van de stoomketels van de trawlers. Voor de visserij in de Lauwerszee en de Waddenzee stonden ongeveer 60 vissersschepen geregistreerd in Zoutkamp. Ze visten vooral op haring, sprot, garnalen enz. Het waren meestal open boten die een bemanning had van 1à 2 personen. Deze schepen werden in die tijd ook wat moderner omdat ze werden uitgerust met een motor. Daardoor konden ze op een intensievere wijze vissen.
In 1928 brachten de Noordzee-vissers in totaal 4.342.175 kg vis aan land, opbrengst hiervan was Fl. 335.390, - (is nu 152.193,35 Euro). De vissers op de Lauwerszee en Waddenzee brachten toen 2.138.147 kg aan land en dit bracht Fl. 63.123, - (is nu 28.643,97 Euro) op.
Veel visverwerkende bedrijven ondergingen een uitbreiding of er kwamen nieuwe bij. Dit waren o.a. zouterijen van garnalen en sprot: Coöperatie Visserijvereniging "De Lauwerszee", Gerrit Beereboom, E. J. Brands en gebr. H. H. en J. Scherpenhuizen. Johannes Pape en Johannes Smit namen visrokerijen in gebruik. Doordat puf (dit is ondermaatse vis en vis zonder handelswaarde) kon worden verwerkt tot vismeel vestigden zich ook nog een aantal vis- en garnalendrogerijen o.a. fa. Toxopeus en Meijer, F. Koopman, Wolter de Groot, Koert Sterkenburg, Pieter Visser,
Daar achter was ruimte voor een vijftal bedrijventerreinen van elk ongeveer 25 are. Tussen deze terreinen lagen smalle straten. Achter dit geheel lag nog een straat van 3 meter breedte. Doordat een en ander binnendijks lag hoefden geen nieuwe sluizen worden aangelegd en was het al beveiligd door de grote zeesluizen. Het Reitdiep moest ter plaatste wel worden uitgediept zodat de grootste trawlers van die tijd in de haven konden aanleggen. Langs de nieuwe beschoeiing konden in de lengte 14 trawlers liggen. De schepen lagen als regel schuin op de beschoeiing zodat er tegelijkertijd ruimte was voor 30 trawlers. In de bestaande situatie was er maar ruimte voor 3 trawlers. De bestaande havendam liet men ook in stand zodat daar ruimte was voor de kleine garnalenscheepjes.
De kosten bedroegen ongeveer Fl. 30.000, - (is nu 13.613,40 Euro).
In 1919 werd door de N.V. Eerste
Zoutkamper Stoomtrawler Maatschappij de trawler "Noordzee" (ZK 35) in de vaart gebracht.
Met deze trawlers kon worden gevist op de Noordzee. Deze schepen hadden een bemanning van ongeveer zeven personen. Er werd gevist op schol, tong, kabeljauw enz. De eerste paar jaren vielen de opbrengsten nog wat tegen maar tussen 1923 en 1930 werden in totaal 15 stuks aan trawlers en motorloggers in de vaart gebracht.
Veel trawlers waren omgebouwde sleepboten.
Zoutkamp lag dicht bij de rijke visgronden daarom brachten ook vissers uit Urk, Terschelling enz. hun vangst daar aan land. De trawlers zagen doorgaans kans om de andere dag hun vangst in Zoutkamp aan land te brengen. Omdat in 1922 de spoorlijn Zoutkamp - Winsum in gebruik werd gesteld, werd de economische bedrijvigheid nog groter.
Hierdoor konden de vangsten op een vlotte wijze worden vervoerd naar de consument. Vis uit Zoutkamp werd een veel gevraagd artikel omdat het een zekere faam had vanwege de kwaliteit. In Rotterdam reden in die tijd viskarren rond met het opschrift "Zoutkamper Schol".
Via de spoorlijn werden niet alleen vis en visproducten afgevoerd. In 1928 werd geschat dat hierlangs 3500 ton kolen werden aangevoerd voor het stoken van de stoomketels van de trawlers. Voor de visserij in de Lauwerszee en de Waddenzee stonden ongeveer 60 vissersschepen geregistreerd in Zoutkamp. Ze visten vooral op haring, sprot, garnalen enz. Het waren meestal open boten die een bemanning had van 1à 2 personen. Deze schepen werden in die tijd ook wat moderner omdat ze werden uitgerust met een motor. Daardoor konden ze op een intensievere wijze vissen.
In 1928 brachten de Noordzee-vissers in totaal 4.342.175 kg vis aan land, opbrengst hiervan was Fl. 335.390, - (is nu 152.193,35 Euro). De vissers op de Lauwerszee en Waddenzee brachten toen 2.138.147 kg aan land en dit bracht Fl. 63.123, - (is nu 28.643,97 Euro) op.
Veel visverwerkende bedrijven ondergingen een uitbreiding of er kwamen nieuwe bij. Dit waren o.a. zouterijen van garnalen en sprot: Coöperatie Visserijvereniging "De Lauwerszee", Gerrit Beereboom, E. J. Brands en gebr. H. H. en J. Scherpenhuizen. Johannes Pape en Johannes Smit namen visrokerijen in gebruik. Doordat puf (dit is ondermaatse vis en vis zonder handelswaarde) kon worden verwerkt tot vismeel vestigden zich ook nog een aantal vis- en garnalendrogerijen o.a. fa. Toxopeus en Meijer, F. Koopman, Wolter de Groot, Koert Sterkenburg, Pieter Visser,
J. Oostindien en U. J. Beumer.
Het is te begrijpen dat de Reitdiepshaven de grote bedrijvigheid niet meer aan kon. Zoutkamp had toen ongeveer 1100 inwoners en de gehele bevolking was op de een of andere wijze aangewezen op de visserij. De vissers gingen uitwijken naar andere havens. Oostmahorn wilde graag een graantje meepikken van de welvaart en ging uitbreidingsplannen voor een haven maken. Zoutkamp kon hierbij niet achterblijven en tussen 1928 en 1930 ontstond hierdoor een ware concurrentieslag tussen de twee dorpen. In de kranten uit die tijd zijn hierover veel artikelen verschijnen. Uiteindelijk werd er voor gekozen om de capaciteit van de haven van Zoutkamp uit breiden. De uitbreidingsplannen zouden de provinciale kwelder achter de binnenhaven in het Reitdiep komen. De bestaande toegangsweg werd doorgetrokken en er zou aan de noordoostzijde een nieuwe beschoeiing worden gemaakt die een lengte had van 400 meter. Het ging om een terrein van 5 ha. Dit terrein moest worden opgehoogd. Achter de beschoeiing kwam een klinkerstraat van 5 meter breedte met er achter een opslagterrein.
Het is te begrijpen dat de Reitdiepshaven de grote bedrijvigheid niet meer aan kon. Zoutkamp had toen ongeveer 1100 inwoners en de gehele bevolking was op de een of andere wijze aangewezen op de visserij. De vissers gingen uitwijken naar andere havens. Oostmahorn wilde graag een graantje meepikken van de welvaart en ging uitbreidingsplannen voor een haven maken. Zoutkamp kon hierbij niet achterblijven en tussen 1928 en 1930 ontstond hierdoor een ware concurrentieslag tussen de twee dorpen. In de kranten uit die tijd zijn hierover veel artikelen verschijnen. Uiteindelijk werd er voor gekozen om de capaciteit van de haven van Zoutkamp uit breiden. De uitbreidingsplannen zouden de provinciale kwelder achter de binnenhaven in het Reitdiep komen. De bestaande toegangsweg werd doorgetrokken en er zou aan de noordoostzijde een nieuwe beschoeiing worden gemaakt die een lengte had van 400 meter. Het ging om een terrein van 5 ha. Dit terrein moest worden opgehoogd. Achter de beschoeiing kwam een klinkerstraat van 5 meter breedte met er achter een opslagterrein.
Daar achter was ruimte voor een vijftal bedrijventerreinen van elk ongeveer 25 are. Tussen deze terreinen lagen smalle straten. Achter dit geheel lag nog een straat van 3 meter breedte. Doordat een en ander binnendijks lag hoefden geen nieuwe sluizen worden aangelegd en was het al beveiligd door de grote zeesluizen. Het Reitdiep moest ter plaatste wel worden uitgediept zodat de grootste trawlers van die tijd in de haven konden aanleggen. Langs de nieuwe beschoeiing konden in de lengte 14 trawlers liggen. De schepen lagen als regel schuin op de beschoeiing zodat er tegelijkertijd ruimte was voor 30 trawlers. In de bestaande situatie was er maar ruimte voor 3 trawlers. De bestaande havendam liet men ook in stand zodat daar ruimte was voor de kleine garnalenscheepjes.
De kosten bedroegen ongeveer Fl. 30.000, - (is nu 13.613,40 Euro).
Hiervan kwam Fl. 10.000, - (is nu 4.537,80 Euro) voor rekening van de gemeente.
De rest betaalde de provincie en deze nam ook de exploitatie van de haven, de visafslag en de hiermee verband houdende risico's over. Omstreeks 1930 trad een economische crisis in en de bedrijvigheid liep hierdoor weer sterk terug. Op het bedrijventerrein verschenen alleen de z.g. hallen, hierin was de visafslag ondergebracht.