BOT-VISSERIJ WADDENGEBIED - Alles van het Marnegebied

Ga naar de inhoud
Het botprikken ook wel steken genoemd werd al in het midden van de 19e eeuw verboden, omdat het nogal een wrede manier van visvangen was. Bot werd gestoken met een botsteker. Met een "staak" waar aan de onderkant een aantal "tanden" zaten, werd de vis in ondiep water gestoken.

In de dorpen, welke op geringe afstand van de Groninger noordkust liggen, vormt zich bij zomerdag dikwijls een gezelschapje, wat zich bij eb op de Wadden begeeft, om daar zo mogelijk een flink zootje bot machtig te worden.
Bij eb liggen de Wadden namelijk grotendeels droog. Te voet kan de kustbewoner zich dan op verre afstand van het land verwijderen, daar de bodem der Wadden bijna overal zeer dicht en effen en daarom goed begaanbaar is.
De onafzienbare, eentonige vlakte, waarop de botvissers zich dan steeds verder noordwaarts begeven, is hier en daar afgebroken door gaten en slinken, welke ook bij eb een tamelijke diepte behouden. Vele dezer "prielen" — zoals de kustbewoner deze diepten noemt — kan de visser echter doorwaden, al houdt hij soms geen drogen draad aan het lijf. Deze prielen zijn het doel van de tocht de botvissers, omdat de genoemde platvis zich daarin ophoudt.

Het tuig, dat de vissers meedragen, bestaat gewoonlijk uit een net, naast een of meer "prikken", welke in hoofdzaak overeenkomen met den drietand van den zeegod Neptunus, doch zich hiervan vooral onderscheiden door het groter getal tanden. Een prik heeft veelal acht tanden, aan het uiteinde alle ter weerszijden van een weerhaak voorzien.
Soms neemt iedere botvisser uitsluitend een prik mede en gaat hij dus letterlijk aan "het botprikken".

Hij steekt de tanden voortdurend in den bodem, vooral daar, waar kleine ophogingen zichtbaar zijn, die dikwijls  een bot verbergen.
Zo wordt menige bot geheel of ten dele doorstoken, terwijl de niet getroffen en in beweging gebrachte vissen ten slotte in een dwars in de priel gelegd net worden gevangen.
Zijn er in een priel diepe gaten, dan voorkomt de prik, die telkens vóór de visser in de bodem wordt gestoken, dat deze er in zou geraken. Op deze wijze wordt de ene priel na de andere afgevist, totdat de opkomende vloed de vissers naar de kust terugdrijft. Niet zelden hebben ze dan een grote mand vol bot naar huis te dragen. Een gedeelte van de gevangen vissen wordt gewoonlijk geschonken aan familie of kennissen.
Bron foto: Kees Vanger
Botzak: De gevangen bot werd door de vissers meegenomen in een zak, de zogenaamde botzak.
Vanwege de wrede vangstwijze echter werd het visprikken hier al in het midden van de 19de eeuw verboden.
Voor arme vissers was de steker vaak het enige middel om in de wintertijd een visje te verschalken om op die manier behoorlijk eten op tafel te krijgen. De kustvissers joegen met name op bot. Al snel werd bot-vangen synoniem met armoede of ‘geen resultaat behalen’.
Hier ligt de oorsprong van het spreekwoord: hij heeft bot gevangen.

Botwant: Een lange lijn met haken waar zeepieren aan zitten.
De lijn wordt met laag water op het Wad uitgezet en blijft gedurende een "tij" staan.
Daarna kun je, als het opnieuw laag water is, het wad op gaan om te kijken of er vis aan zit.
Bron foto: Egoproject
Ongeval met botprikken in 1818
Op 30 mei 1818 verklaarde Hans Jeltes Dijkstra, de toen vijftigjarige veldwachter van de gemeente Ulrum, die tevens gechargeerd was met de strandvonderij, tegenover zijn ambtenaar van de burgerlijke stand dat op vrijdag de negenentwintigste van de maand mei des jaar achttien honderd en achttien buitendijks binnen deze gemeente te Vierhuizen door hem was  gevonden het herkende lijk van Metske Remkes Zeef, oud negentien jaren, te Eenrum geboren, laatst te Kloosterburen woonachtig en landbouwersknecht van beroep en werd al drie weken vermist.
Bron artikel: Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië van 7 november 1901

Copyright 2003 ◄ MARNEGEBIED ► All Rights Reserved
© 2003 - 2024 Created by BenesWebDesign
Terug naar de inhoud